U bent hier
Stop die veronderstelde onderhandelingen
Op 14 juli 2008 verklaarde premier Yves Leterme (CD&V) dat het federale overlegmodel zijn limieten had bereikt. Hij geloofde toen wel nog in een communautaire dialoog van gemeenschap tot gemeenschap. Op 8 oktober 2008 begon die dialoog. Op 16 februari 2009 verklaarde Vlaams minister-president Kris Peeters (CD&V) dat hij de gemeenschapsdialoog niet meer zag zitten. Ook dit overlegmodel had zijn grenzen bereikt. Nadien bleef het mislukken, steeds opnieuw.
Het Belgische staatsrecht werd ooit geroemd voor de kunst van het compromis. Die illusie wordt nu doorprikt. Het Belgische staatsrecht is gespleten. Teksten werden bewust zo geschreven dat ze zich lenen tot twee radicaal verschillende interpretaties. Neem bijvoorbeeld de ordonnanties van het Brussels Gewest. In Nederlandstalige handboeken staatsrecht worden de verschillen tussen decreten en ordonnanties haarscherp uit de doeken gedaan. Franstalige handboeken stellen dan weer dat decreten en ordonnanties in niets verschillen. Voor de ene is Brussel geen volwaardig gewest, voor de andere wel.
Door zo te werken heeft het ‘B-staatsrecht’ zijn limieten bereikt. Er bestaat nog enkel een ‘V-staatsrecht’ en een ‘F-staatsrecht’. In het V-verhaal worden burgemeesters benoemd door de regering, in het F-verhaal zijn ze democratisch verkozen. In de V-visie moeten oproepingsbrieven voor de verkiezingen in Vlaanderen in het Nederlands zijn, in de F-visie mag de burgemeester die in het Frans versturen. In het F-staatsrecht hebben Franstaligen het recht overal in België Frans te spreken (personaliteitsbeginsel), in het V-staatsrecht geldt het territorialiteitsbeginsel.
In de V-visie zijn faciliteiten bedoeld om de inburgering te bevorderen, in het F-staatsrecht is het recht om in Vlaanderen Frans te spreken een fundamenteel mensenrecht. Belangenconflicten en alarmbel zijn een vetorecht in het F-staatsrecht, in het V-verhaal zijn ze een overlegmoment. Een B-staatsrecht bestaat eigenlijk niet meer, want al deze interpretaties kan men niet met elkaar verzoenen.
Niemand hoeft te treuren over het verdwijnen van het B-staatsrecht. Ik wil het recht op verdriet niet ontzeggen aan enkele B-politicologen, want die bestaan nog echt. Ik treur alvast niet, want het B-staatsrecht was een gedrocht. Vorige week lekte uit dat de onderhandelaars dachten aan ‘veronderstelde burgemeesters’. Dat zijn burgemeesters die geen burgemeester zijn in het V-staatsrecht, maar het eigenlijk wel zijn in het F-staatsrecht. Dit was nog eens een aloude Belgische oplossing. In de zogenaamde Pacificatiewet van 1988 werd ooit een ‘veronderstelde taalkennis’ ingeschreven. De rechtstreeks verkozen gemeenteraadsleden en schepenen uit de randgemeenten worden onweerlegbaar vermoed het Nederlands te beheersen, zelfs als dat kennelijk niet het geval is.
Zo werd een probleem op zijn Belgisch opgelost. Alhoewel, opgelost? Heeft de Pacificatiewet gezorgd voor pacificatie in de Rand? Dat kon ook niet. Er is een nijpend tekort aan verpleegkundigen. Als we nu eens in de wet inschrijven dat alle werklozen onweerlegbaar vermoed worden houder te zijn van een diploma verpleegkunde, is het probleem dan opgelost? Integendeel, het schept een nog veel groter probleem. Dat is zo met alle veronderstelde oplossingen, de remedie is erger dan de kwaal.
De veronderstelde oplossingen dienen wel steeds hetzelfde doel: tegemoet komen aan de Franstalige eis om in Vlaanderen Frans te spreken. ‘Le droit des gens’, noemt men dit. In Franstalig België hebben de Vlamingen nooit rechten gekregen. ‘Le droit des gens’ is namelijk niet wederkerig. Meer dan 100 jaar geleden hebben de Vlamingen eens geprobeerd rechten te bekomen in Wallonië. Op 9 maart 1910 opperden enkele senatoren dat het opportuun was dat enkele leden van de Waalse werkrechtersraden - de huidige arbeidsrechtbanken - het Nederlands beheersen, gelet op de vele Vlaamse arbeiders in Wallonië.
De Franstalige reacties waren bits. Armand Hubert, de minister van Industrie en Werk, poneerde: ‘S’ils veulent travailler en pays wallon, ils n’ont qu’à apprendre la langue.’ Senator Prosper Hanrez waarschuwde zelfs dat ‘... si les tentavives de certains groupes de flamingants devaient avoir pour résultat d’imposer le flamand dans toute la Belgique, il y aurait à craindre, il n’y a pas de doute à̀ cet é́gard, une vé́ritable révolte d’une partie de la population’. Na de stemming schreeuwt minister van Staat Emile Dupont zijn ergernis uit: ‘Vive la sé́paration administrative!’ Met welk recht eisen Franstaligen nu rechten op in Vlaanderen die ze historisch altijd hebben geweigerd aan de Vlamingen in Wallonië?
Brussel
Meer nog, niet alleen in het eentalige Franse taalgebied kregen de Vlamingen geen taalrechten, ze kregen ze zelfs niet in het tweetalige taalgebied Brussel-Hoofdstad. De Brusselse gemeenten passen de taalwetgeving niet toe. Met welk recht eisen de Franstaligen nu taalrechten op in Vlaanderen, terwijl ze in het tweetalige Brussel niet eens de bestaande taalwetten naleven?
En toch zijn er nog altijd veronderstelde Vlaamse partijen die bereid zijn veronderstelde onderhandelingen te voeren over fictieve oplossingen. Wanneer Franstaligen en Vlamingen zo anders denken over fundamentele elementen van de Belgische staat, dan is het beter om te kijken wat we nog samen willen doen. De vraag is niets eens meer wat we samen ‘kunnen’ doen, maar wel wat we samen ‘willen’ doen.
Dat is de uitvoering van artikel 35 van de Belgische grondwet. Het is de laatste strohalm waar de Belgische staat zich kan aan vastklampen. Een veronderstelde oplossing waar de partijen nu aan werken is slechts uitstel tot na de volgende federale verkiezingen van 2014. En niets doen is ook geen oplossing. Er is toch niemand die denkt dat een staat zonder regering kan blijven bestaan?